
Alfons Marcoen, Ria Grommen & Nancy van Ranst (Red.), Als de schaduwen langer worden. Psychologische perspectieven op het ouder worden en oud zijn, Uitgeverij Lannoo nv, 2006.
Wie aan deze 400 bladzijden Vlaamse gerontologie begint, weet niet of hij een bijbel of een encyclopedie voor zich heeft. Is het een leerboek waarin auteurs (stuk voor stuk vakspecialisten) hun vakgebied presenteren en de laatste stand van hun onderzoek, of is het een boek met een boodschap? Beide, zo blijkt. En dat komt door het stempel dat de meester, Alfons Marcoen, emeritus hoogleraar psychogerontologie aan de KU Leuven, er op gezet heeft.
Een precies wetenschapper, die de oudere mens niettemin in onverholen normatief perspectief beziet. Twee uitgangspunten zijn voor hem daarbij leidend. In de eerste plaats de existentieel-antropologische visie dat mensen ‘competente zinzoekers’ zijn. Mens-zijn is een gegevenheid èn een opgave. Mensen zijn in hun leven aangelegd op zelfverwerkelijking en streven naar levensvervulling. Zij zijn door hun handelen in staat richting te geven aan hun eigen ontwikkeling, in staat tot bewuste zelfbepaling, en hebben een zekere bekwaamheid tot zelfbesturing. Marcoen bedrijft zijn vak vanuit een existentieel perspectief, in de traditie van Viktor E. Frankl, die vanuit het besef dat de mens primair zinzoeker is, zijn ‘logotherapie’ ontwikkelde. Als je weet waarvoor (d.w.z. waar naar toe) je leeft en je hebt de moed er uit te leven, heeft je leven zin, wat je ook meemaakt, ontdekte Frankl, die ooit Auschwitz overleefde.
Marcoen maakt ‘Frankl’ vervolgens a.h.w. geschikt voor de gerontologie, door diens basisintuïtie te combineren met zijn tweede normatieve uitgangspunt, dat hij ontleent aan de Berlijnse gerontoloog Paul Baltes: leven is tot de laatste snik een ontwikkelingsgang en leerproces; ouder worden moet dus als een ontwikkelingstaak worden beschouwd. Zelfs de neergang en aftakeling (die er op fysiek en cognitief gebied onmiskenbaar ook zijn – Paul Verhaegen schetst daarvan in zijn hoofdstuk een ‘eerder grimmig beeld’, 83), worden in dit perspectief geïnterpreteerd als ‘ontwikkelingsfactoren’. Van wat er gebeurt (de beschrijving), wordt niet alleen een verklaring gezocht, maar moet ook op zijn waarde en betekenis worden geschat en van een interpretatie worden voorzien. De empirie kan niet de hermeneutiek, sterker, is erin gefundeerd. ‘Het hermeneutisch aspect is niet slechts een complement maar eerder het dragende fundament van het empirisch-analytisch onderzoek.’ (61)
Marcoen kiest voor een levensloopperspectief, in het ontwikkelingspsychologische spoor van Baltes. Acht uitgangspunten zijn daarbij leidend.
1. ouder worden is een levenslang ontogenetische ontwikkeling, gekenmerkt door:
2. veranderingen in dynamiek biologie – cultuur, waarbij de cultuur steeds meer het groeiende tekort van de biologie moet opvangen.
3. In dat proces worden drie ontwikkelingsfuncties ingezet: groei, en als dat niet meer kan: behoud en herstel en als dat niet meer kan: verliesregulatie.
4. Ouder worden is dus een voortdurende aanpassingsstrategie gekenmerkt door:
5. de dynamiek van winst en verlies, waarbij ouderen niet alleen aan de verlieskant staan en jongeren altijd winnen.
6. Er is daarbij sprake van grote intra-individuele plasticiteit (elk mens wordt anders ouder, en hoe men oud wordt heeft wortels in voorafgaande levensfasen.)
7. binnen een veranderende historisch-culturele context
8. waarbij globaal drie strategische middelen worden ingezet in een effectieve onderlinge coördinatie: Selectie (van doelen), Optimalisatie (in de manier waarop de doelen worden nagestreefd) en Compensatie (als de doelen niet gehaald kunnen worden)
In de drie gerontologische visies die Marcoen onderscheidt (het deficitmodel: ouder worden is aftakelen), het rust-roestmodel (‘if you don’t use it, you lose it’) en het competentiemodel kiest hij daarmee voor het laatste. Succesvol ouder worden is een ontwikkeling waarbij mensen zelf actief (Marcoen zegt liever: constructief) betrokken zijn.
Binnen dat omvattende existentieel-hermeneutisch kader worden in verschillende hoofdstukken zo’n beetje alle facetten van het ouder worden gepresenteerd. Niet alleen de psychologie komt aan bod, maar ook de biologische en cognitieve veroudering (wie geen ‘competente zinzoeker’ is, zal niet vrolijk worden van het daar geschetste beeld!). Een heel deel is ook gewijd aan de ‘nabije relatiekring’ van ouderen, waarin deskundige auteurs ingaan op zaken als intimiteit, familierelaties, vriendschap en eenzaamheid.
In de laatste twee delen van het boek (‘Optimaal ouder worden’ en ‘Tussen pijn en vervulling’) zet Marcoen zelf echter weer een zwaarder accent.
Wat me daarbij opviel was dat bij zoveel accent op zingeving (‘Optimaal ouder worden en oud zijn vandaag is in de eerste plaats zin zoeken’, lezen we op p. 381) de aandacht voor het levensverhaal beperkt en beheerst blijft. Marcoen beschouwt de soms trendy nagevolgde ‘narrative turn’ niet als een totale omwenteling. Het tot zinvolle eenheid brengen van een biografie veronderstelt actieve ‘autobiografische exploratie’, zeker, maar zingeving gaat niet op in het verhalen vertellen. Het accent ligt bij Marcoen veeleer op het niveau eronder, dat van de levensthema’s (Thomae, 191) (of in andere termen: personal concerns (McAdams), personal action constructs (Hooker), persoonlijke projecten (Little), levenstaken (Cantor), persoonlijke strevingen (Emmons), possible selves (Markus/Nurius, vgl. ook 223) en de levenstechnieken. Een levensthema is ‘wat het traject tussen een bepaalde begintoestand naar een bepaalde eindtoestand in het leven van iemand inhoudelijk duidt en synthetiseert.’ (191) Het is dat waar iemand op een bepaald moment echt ‘mee bezig is.’ Thema’s hebben een temporele dimensie. Ook als ze tijdelijk zijn (het verwerken van verlies, het voorbereiden op een verhuizing) vragen ze erom om tenslotte wel geïntegreerd te worden in een levensverhaal, maar ze onderscheiden zich er wel van.
Een narratieve benadering heeft de neiging om de aandacht te exlusief te concentreren op de ultieme zinhorizon van mensen. Maar in het zinpanorama van ouderen wordt er niet altijd even breed en ver gekeken. Zingeving is – Viktor Frankl benadrukt het keer op keer – vaak concreet dagelijks en doordeweeks handwerk, en niet iets alleen voor de ‘zondag’. Ook zingeving heeft een temporele dimensie. ‘What matters is not the meaning of life in general but rather the specific meaning of a person’s life at a given moment. (…) Everyone has his own specific vocation or mission in life to carry out a concrete assignment which demands fulfillment.’ Je vraagt toch ook niet aan een schaakkampioen: ‘Grootmeester wat is de beste zet van de wereld?’ Dat hangt immers van het spel en je tegenstander af. Beantwoording van de zinvraag is een geheel van kort- en langlopende, van concrete en meer abstracte opdrachten die je door het leven zelf worden gesteld. (Frankl, Man’s Searching for Meaning, 131) Soms zijn mensen druk met het schrijven van de volgende regel in hun levensverhaal, en is de hoofdstukkenindeling helemaal niet aan de orde.
Marcoen stelt daarom (in lijn met Havighurst, 1953) het concept ‘ontwikkelingstaken’ in de ouderdom centraal (312v.). Hij ontwikkelt een taxonomie van ontwikkelingstaken en gaat in op de effectieve ‘levenstechnieken’ (Thomae) waarmee ouderen proberen aan hun levensthema’s te werken. Uitvoerig gaat hij in op de breedte en diepte van de zingevingsarbeid van ouderen.
In de ontwikkelingstaken onderscheidt hij
- vijf niveaus: Taken m.b.t. de hele levensloop (gezondheid, moraliteit); een bepaalde levensperiode (bv. huwelijk); anticipeerbare processen (beginnen met werken, pensioen, lege nest); kortere duidelijke gedefinieerde episodes (een cursus volgen, verhuizen naar instelling), korte regelmatig voorkomende episodes (bv. vakantieplannen)
- en acht domeinen: (1. gezondheid, 2. wonen, 3. huwelijk,gezin en familie, 4. beroep en vrije tijd, 5. sociaal en politiek, 6. persoonlijkheidsontwikkeling, 7. de tijd, 8. het bestaan. (306v.))
De ontwikkelingstaken zijn dynamisch op elkaar betrokken en ook niet altijd allemaal even belangrijk. Mensen leggen individueel een hiërarchie aan, die ook niet voor iedereen even veel ‘dieptelagen’ kent. Voor spiritualiteit (Marcoen gaat er uitvoerig op in; de ‘gecultiveerde band met de grond van het bestaan’ is gezien het zingevingsdeficit in onze cultuur en het dichtslibben van de lijn naar de religieuze tradities van toenemend belang) heeft niet iedereen een antenne.
Oud worden is, in de optiek van Marcoen, dus hard werken. Mensen staan voor de opgave om zichzelf voortdurend opnieuw te definiëren. Aanpassing van levensstructuur (het soort leven dat men geeft) en identiteit (wie men is) ‘is een omvattende ontwikkelingstaak die iedere ouder moet vervullen.’ En dat maakt ouder worden ‘tot een persoonlijke prestatie’. ‘Er valt van het ouder worden iets te maken. Door, ondanks vaak niet te keren veranderingen op lichamelijk en sociaal gebied, toch iets goed te maken van ons leven, overstijgen (transcenderen) we het zonder meer oud worden.’ (296)
In de beschrijving en analyse van hoe mensen dat doen, blijkt Baltes een belangrijke, nuchtere en scherp ziende gids. Groei en aftakeling zijn in zijn visie elkaars keerzijde. Al is uiteindelijk het verlies onafwendbaar, ook vanaf het begin van het leven is er verlies, ook aan het eind is er winst te behalen.
Vanaf het begin van ons leven investeren we al onze energie en hulpbronnen waarover we beschikken in het bereiken van drie uitkomsten of doelen: groei, behoud en herstel, en verliesregulatie. (299) Processen die op alle leeftijden kunnen voorkomen. Marcoen: ‘Door het beklemtonen van de levenslange dynamiek van winst en verlies en de identificatie van de drie processen van hulpmiddelenallocatie (groei versus behoud versus verliesregulatie) slaagt Baltus er in de psychologie van de ontwikkeling en van het ouder worden op één noemer te brengen.’ (300)
Succesvol ouder worden is in Baltes’ theorie een zaak van succesvolle ontwikkeling (303vv.) met inzet van a. de drie genoemde ontwikkelingsfuncties (groei, behoud/herstel, verliesregulatie) en b. de levensmanagementstrategieën van selectie, optimalisatie en compensatie. Daarbij wordt gestreefd naar:
1. maximalisering van de winst en minimalisering van het verlies aan adaptatievermogen.
2. Die optimale verhouding tussen winst en verlies kan alleen bereikt worden door steeds meer cultuur in te zetten om het verlies in de biologie te compenseren.
3. het bereiken van waardevolle doelen (nieuwe, soms eenvoudiger dan de oude)
4. behoud van de lichamelijk en mentale functionele status en zo mogelijk daarin nog winst maken (het geloof in de eigen interne ‘locus of control’ is daarbij van groot belang)
5. herstel van verlies in belangrijke levensdomeinen, d.m.v. assimilatieve technieken.
6. slagen in verliesverwerking en verliesregulatie (onbereikbare doelen loslaten, maatstaven aanpassen).
In het verlengde hiervan ligt Marcoen’s eigen voorstel om te spreken van ‘constructief ouder worden’. Hij beklemtoont daarbij de bijdrage van de oudere zelf, die op actieve wijze zelf mede vorm aan zijn/haar leven geeft. Ouder worden is een opgave die 1. ervaring en inzicht; 2. een goede wil; en 3. een draagkrachtige en ondersteunende omgeving vereist.
In de twee klassieke tradities in het meetbaar maken van welzijn, welbevinden, geluk etc.(de eudemonistische en de hedonistische), staat Marcoen daarmee duidelijk in de eerste traditie.
Dat ouderen erin slagen om ondanks gezondheidsproblemen toch een vrij hoge mate van welbevinden te bewaren, is te danken aan hun mentale veerkracht (‘spirit’) om met tegenslagen constructief om te gaan. Ze zetten dan actief een drietal levenstechnieken in om zich door verlieservaringen heen te slaan:
1. assimilatie (m.b.v. compensatorische technieken proberen de discrepantie tussen doelen en zelfprestatie ongedaan te maken; trainen bv.), en als dat niet meer lukt:
2. accommodatie (onbereikbare doelen loslaten of door bereikbare vervangen) en
3. immunisering (het zich onkwetsbaar maken voor de discrepantie, door bv. in de zelfdefinitie steeds meer op het verleden te steunen). (352vv.)
De technieken lijken zo beschreven op naar believen inzetbare instrumenten. Maar alleen wie de existentiële moed vat om ze in te zetten bij zijn zoektocht naar zin zal er baat bij vinden en beter oud worden. Uiteindelijk komt het bij ‘constructief oud worden’ aan op wat mensen drijft en bezielt.
Een paar mooie bladzijden over spiritualiteit (gedefinieerd als: ‘de geest die iemands leven bezielt’, 401) en de hoge ouderdom sluiten het boek af.
Een boek met een schat aan kennis en informatie, maar ook een wijs en inspirerend boek. Een gerontologische encyclopedie en bijbel tegelijk.
Read Full Post »